Corona-kerst – een gebaar van Liefde
Het was koud, waterkoud. Kippenvel kroop langs mijn rug omhoog, dus trok ik mijn jas wat dichter om me heen. In het donker liep ik door de straten, zonder te weten waar naartoe … Gewoon lopen, want lopen helpt. Bewegen doet goed en laat me even de ellende van de corona-crisis vergeten. Het was een
beetje mistig, het licht van de lantaarns kwam er nauwelijks doorheen. Door de mist waren de stoeptegels vochtig en glad. Normaal had ik dit zeker mooi gevonden, maar nu was het een beetje griezelig. Voor de zekerheid liep ik in het midden van de voetgangerszone. Het was al laat en je weet maar nooit. Rechts
in een doorgang zag ik jongeren stiekem hun illegale zaken doen. Hoe kon ik nou weten dat dit illegale zaken waren? Het deed er niet toe.
​
De straten waren bijna leeg. Alleen op het pleintje voor de kerk stond een groep mensen. Misschien was het hun ontgaan dat de mis vanwege corona uitviel? Ze stonden te praten – met de nodige 1,5 meter afstand. Mondkapjes zag ik nauwelijks. Allemaal goed gekleed en blijkbaar toch in een feestelijke
stemming. Zij hadden het goed: ze gingen straks naar huis waar het warm was en waarschijnlijk iets lekkers op tafel stond. En waar het – nou ja, nu maar beperkt – toch gezellig was. Heel anders dan bij mij! Alleen doolde ik rond omdat ik niet wist waar ik vanavond naartoe moest. Geen familie, niemand
thuis, geen gezelligheid. Dat kun je toch organiseren, hoor ik hen zeggen. Nee, dit kun je niet organiseren. Zeker niet in deze corona-tijd. En bovendien: er zijn dingen die je niet kunt organiseren. Echte contacten bijvoorbeeld, mensen met een open hart. Die kun je niet organiseren, die krijg je cadeau.
Nou ja, ik was dus alleen en dit was niet de eerste keer. Eenzaamheid was mijn begeleider geworden. Weekeinden zijn lang voor mensen die eenzaam zijn, feestdagen nog veel langer. Pijn in de ziel en niemand om mee te praten. Want iedereen is met de familie bezig of met zijn relatie. Pech dus!
Ik ging langzaam, want ik had geen doel. Maar ook niet te langzaam. Niemand mocht zien hoe het met me zat: ellendig! Op de hoofdstraat zag ik rechts en links de etalages, mooi versierd, feestelijk, maar met een koude glans! Koop me … koop me … poppen kunnen niet spreken, toch? Ze hadden lege
gezichten, zonder ogen, zonder uitdrukking. Net zoals veel mensen die je overdag op straat ziet. Krijg je deze lege gezichten gratis als je de aangeboden kleding koopt? Mijn bitterheid liet mij rare dingen denken. Lopen, lopen. Maar ook niet te langzaam, anders word ik misschien aangesproken. De
kerstversiering op straat straalde geen warmte uit. Bestond er eigenlijk zoiets als warmte onder de mensen? Waarom had mij dan niemand voor vanavond uitgenodigd? Ze weten toch dat ik alleen zit? Maar nee, je bent een sterke vrouw, dat red je wel. Zo zat het! Deze bitterheid heeft geen nut, zei een
innerlijke stem. Nee, gaf ik terug, maar het doet gewoon goed. Het moet eruit, anders wordt mijn gal
ziek.
​
Onderaan de supermarkt, in de buurt van de vijver, zag ik een groep jongeren. Misschien waren ze thuis niet gewenst? Net zoals ik dus, maar op een andere manier. Flessen bier stonden naast de bank op de grond. Ik hoorde hen lachen. Een hond vrat de resten van een frietje op … akelig! Waarom was hier
niemand om hen op te vangen? Waar waren al deze sociale hulpverlenertjes vanavond? Zeker thuis, waar het lekker warm was. Zeer zeker! Daar hadden deze jonge mensen niets aan, zij hadden hulp nodig. Waarom deed ik dan niets? Als gelovige christen ben ik tot naastenliefde verplicht, toch? Waarom ging
ik niet naar ze toe? Omdat ik propvol met mijn eigen ellende zat. Ik had genoeg met mezelf te doen. En bovendien moest ik deze ellende uit mijn ziel lopen. Richting begraafplaats, daar was het donker en rustig. Daar kon ik huilen. Want huilen doet goed, het is een uitlaatklep. Ik ging sneller want ik wilde
door de jongeren niet om geld gevraagd worden. Ze kochten er toch maar bier van – of nog ergere dingen. Mijn vooroordelen waren sneller dan mijn hoogopgeleid verstand. Deze vooroordelen waren eigenlijk een soort mechanisme dat automatisch van start ging en waarvan ik soms de schakelaar niet kon vinden om hem uit te zetten. Zeker niet als ik mij niet lekker voelde. Deze jongeren profiteerden van mijn werk, dus van de belasting die ik moest opbrengen. Was dat misschien rechtvaardig? Neen! Hun tekort aan discipline, hun gebrek aan initiatief, hun slachtoffer-mentaliteit … Ik was daar moe van,
want ik droeg ze op mijn schouders, al vele jaren. Wie draagt mij als ik moe ben? Alweer deze bitterheid!
Als ik bij helder verstand ben, weet ik dat er een God is die ons allen draagt. Maar vanavond was ook mijn verstand een en al mist. En daarom was deze God ver weg. Héél ver weg! Misschien is alles theorie? Misschien. Een goede theorie of een mooi godsdienstig concept – en de mensen gaan zich rustig erbij neerleggen. Laten hun angsten en teleurstellingen sussen. Was God misschien een knuffel die je in de arm kunt houden om rustig te kunnen slapen? Mijn God was eerder verontrustend. Hij had mij in deze situatie gebracht. Ik was kwaad op Hem. Soms ben ik zelfs héél kwaad op Hem. Vooral omdat Hij afwezig is. Want de »komst van de Heer« liet gewoon op zich wachten. Ik had geleerd dat de komst van de Heer op drievoudige wijze gebeurt: toen, bij de geboorte van Christus, later bij onze dood, als wij Hem ontmoeten en ooit in ons hart, tijdens ons aardse leven, als wij er klaar voor zijn. Maar wanneer is ooit? Ooit is als het ons lukt om van ons hart een plek te maken waar de Heilige Geest kan landen, zei onze pastoor. Een mooi idee, maar mijn hart was nou echt niet geschikt om als landingsplaats te dienen. Een hoop ellende en rotzooi. En bitterheid, ook over Hem – eigenlijk vooral over Hem.
​
Iets raakte mijn koude hand. Ik schrok ervan en trok mijn hand terug. Achter mij stond een jonge vrouw, een van deze groep jongeren. Zij had mij achtervolgd, waarschijnlijk om te bedelen. Sneller dan ik kon denken had ik haar met mijn ervaren blik ingeschat: niet verzorgd, vieze kleren, laarzen (in slechte staat),
een gordel met spijkers over de kapotte jeans, de buik halfnaakt (en dat in deze kou!). Piercing in de oren en op de tong. En dan haar gezicht: vol met littekens! Lelijk! Waar had zij in Gods naam deze lelijke littekens vandaan? De la met vooroordelen ging weer open: verslaafd, werkloos, dakloos … die
moest ik niet hebben, niet vanavond! Ik deed een stap terug, weg van haar, maar ze pakte mijn hand vast. Niet te geloven, dit mag nu toch niet!
´Laat mij met rust´, mijn stem was zwaar van ellende, met een behoorlijke portie kwaadheid. ´Laat
mij met rust!´ herhaalde ik, want zij bleef mijn hand vasthouden. Onbeleefd! Ze ging duidelijk over mijn
grenzen heen. Waar haalde zij het recht vandaan? Onbeschaafd wijf! ´Ga terug!´ zei ik hardop. Maar blijkbaar trok ze zich van mijn afweer niets aan, integendeel! Zij hield mijn hand vast en keek me aan … met mooie en warme, donkere ogen. Zulke mooie ogen!
´Kom´, zei ze met een rustige stem en trok me in de richting van de jongeren.
´Laat mij met rust!´ Mijn weerstand zwakte af, het was eerder een vraag.
´Kom´, herhaalde ze. ´Kom, blijf vanavond niet alleen. Het is Kerstnacht!´
Vaalser Weekblad, 25 dec. 2020
​